Je dagelijkse mail van De Bijbel met Nicky en Pippa Gumbel
|
|
|
|
|
|
|
|
|
13 juli - dag 194
In zijn boek 'The Vision and The Vow' vertelt Pete Greig over een vooraanstaand kunstcriticus die een prachtig schilderij van de Italiaanse renaissancemeester Filippino Lippi aan het bekijken was. Hij stond in de National Gallery in Londen en keek aandachtig naar de afbeelding uit de vijftiende eeuw van Maria met het kindje Jezus op haar schoot, met naast hen een knielende Dominicus en Hiëronymus. Maar het schilderij zat hem dwars. Lippi was zonder twijfel heel bekwaam in zijn techniek, kleurgebruik en compositie. Maar er leek iets mis te zijn met de verhoudingen van het schilderij. De heuvels op de achtergrond leken te groot, alsof ze elk moment uit de lijst op de gepolijste vloer van het museum zouden kunnen vallen. De twee knielende heiligen zagen er onbeholpen en ongemakkelijk uit. Robert Cumming was niet de eerste kunstcriticus die kritiek uitte op het werk van Lippi vanwege het vreemde perspectief, maar hij was waarschijnlijk wel de laatste, want op dat moment werd hem iets duidelijk. Opeens besefte hij dat het probleem wel eens bij hem zou kunnen liggen. Het was nooit de bedoeling geweest dat het schilderij in een museum terecht zou komen. Lippi's schilderij was bedoeld om in een gebedsruimte te hangen. De gerenommeerde criticus ging midden in het museum op zijn knieën voor het schilderij. Plotseling zag hij wat generaties kunstcritici voor hem hadden gemist. Vanuit dit nieuwe gezichtspunt bleek het schilderij perfect in verhouding. De voorgrond was op natuurlijke wijze naar de achtergrond geweken, terwijl de heiligen helemaal op hun plaats leken, niet langer onbeholpen maar elegant, net als het hele schilderij. Maria keek hem aandachtig en vriendelijk recht aan terwijl hij aan haar voeten knielde tussen de heilige Dominicus en Hiëronymus. Er was al die jaren niets mis geweest met het perspectief van het schilderij, maar met het perspectief van de mensen die naar het schilderij keken. Op zijn gebogen knieën had Robert Cumming een schoonheid ontdekt die de hoogmoedige kunstcriticus Robert Cumming was ontgaan. Het schilderij kwam alleen tot leven voor mensen die op hun knieën zaten te bidden. Het juiste perspectief is de houding van aanbidding.
|
|
|
|
|
Ontdek de zegen van aanbidding
Niets ter wereld is zo mooi als God aanbidden, een hechte relatie met Hem hebben en je koesteren in zijn gunst. De psalmdichter bidt: 'HEER, God van de hemelse machten, hoor mijn gebed (...) sla goedgunstig het oog op uw gezalfde' (vv.9-10, NBV). Deze psalm gaat over de zegeningen die je ontvangt als je God aanbidt in zijn huis (in die tijd de tempel in Jeruzalem). De mensen die in Gods huis wonen zijn gelukkig, en 'zij loven U voortdurend' (v.5). De psalmdichter zegt dat hij liever één dag doorbrengt bij God dan duizend ergens anders: 'Ik ben liever maar heel kort bij U, dan jarenlang in een omgeving waar men U niet kent. Ik heb liever de minste plaats in Uw huis dan een ereplaats in een huis waar men met U spot' (v.11, HB). God aanbidden is Hem ervaren als de 'zon' (v.12), in wiens licht en warmte we ons koesteren, en als een 'schild' dat ons beschermt tegen het kwaad (v.12). De psalmdichter bidt hierom omdat hij weet hoe geweldig het is: 'de HEERE zal genade en eer geven, Hij zal het goede niet onthouden aan hen die in oprechtheid hun weg gaan. HEERE van de legermachten, welzalig de mens die op U vertrouwt' (vv.12b-13).
|
|
|
Heer, vandaag aanbid ik U. Eén dag bij U is beter dan duizend dagen ergens anders. Help me om op U te blijven vertrouwen en U te blijven aanbidden.
|
|
|
|
Je gaat steeds meer lijken op wat of wie je aanbidt. Als we waardeloze idolen aanbidden, wordt ons leven waardeloos. Als we God aanbidden, worden we uiteindelijk als Hij. Paulus begint in dit gedeelte uit de doeken te doen wat er verkeerd is gegaan in de wereld. De kern van het probleem is dat de mensen het ‘schepsel [hebben] vereerd en gediend boven de Schepper’ (v.25). God heeft zichzelf bekend gemaakt in de Schriften en in het bijzonder in Jezus Christus, 'zijn evenbeeld' (Hebreeën 1:3’, NBV). Maar hoe zat het dan met hen die het goede nieuws nooit hadden gehoord? Paulus beweert dat we geen van allen een excuus hebben (Romeinen 1:20, BGT). God heeft Zichzelf bekendgemaakt in zijn schepping: 'Terwijl ze echt wel kunnen weten wie God is. God heeft zich namelijk aan alle mensen bekendgemaakt. Want ook al kun je God niet zien, je kunt wel zien wat hij gedaan heeft. God heeft de wereld gemaakt. Zo kan iedereen die verstand heeft, Gods eeuwige macht zien, en begrijpen dat hij God is. Daarom hebben mensen die God niet eren, geen enkel excuus!' (vv.19-20, BGT). Deze kennis over God is beperkt; we weten niet alles. Maar de psalmdichter verwoordt het als volgt: 'De hemel vertelt Gods eer, het gewelf verkondigt het werk van Zijn handen' (Psalm 19:1). We hoeven alleen maar te kijken naar de geschapen wereld om ons heen om te weten dat er een God moet zijn. Het probleem met de wereld is dat de mensen weigeren om God te eren en te danken, ondanks dat ze kunnen zien dat Hij bestaat (Romeinen 1:21). 'Ze [hebben] hem niet de eer en de dank gebracht die hem toekomen' (v.21, NBV). 'Ze vereren en aanbidden het geschapene in plaats van de schepper' (v.25, NBV). Dat is volgens Paulus de reden waarom ‘God hen [heeft] overgeleverd’ (vv.24,26,28). God staat ons toe onze eigen weg te gaan, opdat we kunnen leren van de verschrikkelijke gevolgen hiervan. Een leven waarin we afdwalen van God en Hem niet aanbidden en vereren is uiteindelijk zinloos. In 'The Message' staat dat dat leven dan goddeloos en liefdeloos is (v.27). ‘De mensen vonden het zinloos om eerbied voor God te hebben. Daarom zorgde God ervoor dat ze slaaf werden van hun eigen zinloze ideeën. Ze gingen dingen doen die verkeerd zijn’ (v.28, BGT). Als steeds minder mensen God aanbidden en vereren, raakt de moraliteit van een maatschappij in het slop. Het zou ons niet moeten verbazen dat zoveel dingen die in dit gedeelte worden beschreven, een opmars maken nu we ons in dit land afkeren van de aanbidding van God. Als je het juiste perspectief wilt houden, houd je ogen dan gericht op Jezus en blijf je Schepper aanbidden en dienen.
|
|
|
Heer, ik bid dat onze maatschappij zich afkeert van het vereren van het geschapene en zich weer naar U keert om U te vereren, U, onze Schepper.
|
|
|
|
Bid voor herstel van aanbidding
Als we kijken naar onze samenleving lijkt het soms wel alsof we in een soort ballingschap zijn. Het lijkt soms alsof de kerk in elkaar stort. In dit gedeelte lezen we dat het volk van God in het verleden wanhopige tijden heeft meegemaakt. Maar we zien ook hoop voor de toekomst. Aan het einde van het boek Koningen lezen we over de verschrikkelijke gevolgen als een volk precies doet waarover Paulus schrijft in het gedeelte van het Nieuwe Testament voor vandaag. Ze hadden zich afgekeerd van God en waren afgoden (geschapen dingen) gaan vereren. Het resultaat was de verwoesting van Jeruzalem en de tempel, en de ballingschap van het volk. Tijdens het bewind van Jojachin (597 v. Chr.) trokken de veldheren van koning Nebukadnezar op tegen Jeruzalem en belegerden de stad (24:10). De leiders van het volk werden in ballingschap weggevoerd (v.14). De volgende koning werd benoemd door de koning van Babylonië. Zedekia (597-587 v. Chr.) was geen haar beter en het ging van kwaad tot erger toen Nebukadnezar Jeruzalem nogmaals belegerde (hoofdstuk 25). Dit keer met nog desastreuzere gevolgen. Nebukadnezar 'verbrandde het huis van de HEERE, het huis van de koning en alle huizen van Jeruzalem. Ja, alle huizen van de aanzienlijken verbrandde hij met vuur' (25:9). Het volk werd als ballingen weggevoerd (v.11); 'Zo werd Juda uit zijn land in ballingschap weggevoerd' (v.21b). We lezen dat ‘het gebeurde, vanwege de toorn van de HEERE tegen Jeruzalem en tegen Juda, dat Hij hen verwierp van voor Zijn aangezicht’ (24:20). We moeten dit alles lezen naast de boeken Jeremia en Ezechiël, twee profeten die in die tijd profeteerden. (Zie vooral Jeremia 13:18, Jeremia 39 en 52, Ezechiël 12 en 24.) Het grootste verlies voor het volk van God was de verwoesting van de tempel. Dit was de plaats waar ze God vereerden en ze zijn aanwezigheid ervoeren. Nu had God hen verstoten (2 Koningen 24:20). Dit was het ergste gevolg van de hele ballingschap. En toch zien we een sprankje hoop aan het einde van het boek Koningen. In het zevenendertigste jaar van de ballingschap van koning Jojachin van Juda, wordt hij vrijgelaten (25:27). Hij wordt regelmatig aan tafel genodigd door de koning (v.29). De verbanning zal niet eeuwig duren. Het is een teken dat er betere tijden zullen komen. Het volk van God zal terugkeren uit de ballingschap, de tempel weer opbouwen, weer kunnen genieten van Gods aanwezigheid en God weer kunnen aanbidden.
|
|
|
Heer, ik smeek U om herstel en nieuwe kracht. Wilt U alstublieft uw kerk in dit land weer herstellen. Geef ons nieuwe kracht. Laat dit land zich weer naar U keren en U weer aanbidden, zodat het kan genieten van uw aanwezigheid. Laat het knielen voor U en de dingen weer in het juiste perspectief zien.
|
|
|
|
'.. het goede onthoudt Hij niet aan hen die onberispelijk wandelen.' (NBG) Ik heb hier over nagedacht. Het is zo geweldig dat de Heer ons het goede niet onthoudt, dat wil zeggen dat Hij het ons niet ontzegt. Maar ik zou soms willen dat er stond 'aan hen die het nog niet zo slecht doen', want met 'onberispelijk' ligt de lat wel heel hoog. Daarom hebben we het kruis nodig; want we kunnen het niet zelf.
|
|
|
Vers voor vandaag Psalm 84:10
'Eén dag in uw voorhoven is beter dan duizend elders.'
|
|
|
|
|
Copyright © 2024, Alpha Nederland, All rights reserved.
|
|
|
|
Afzender: Alpha Nederland - BiOY@alphanederland.org
Alpha Nederland, Regulierenring 16, 3981 LB Bunnik, , The Netherlands
Je ontvangt dagelijks deze mail met een vertaling van De Bijbel met Nicky en Pippa Gumbel 2022.
Gebruikte Bijbelcitaten zijn, tenzij anders vermeld, afkomstig uit de Herziene Statenvertaling 2010, Uitgeverij Jongbloed, Heerenveen.
|
|
|
|
|